Selecteer een pagina

Ik ben hartstikke dood. Vanmorgen gebeurd. Ik zat op mijn fiets en in enen kwam van rechts die tuctuc. In Amsterdam nota bene. Maar het kan ook gewoon een ijzeren hond geweest zijn. 
Het ging ook zo snel. Dat lawaaiige driewielige bromfietsapparaat scheurde de hoek om en nam waar hij recht op had. Voorrang. En en passant mijn leven.

Dat beeld. Hoe ik daar lig op straat. Mijn rechterbeen om mijn fiets gevouwen in een hoek waar ik zelfs nu ik dood ben nog misselijk van word. Mijn gezicht plat en gehavend op de keien en een straaltje bloed uit mijn rechteroor. Mijn linkerarm langs mijn lijf. Mijn  rechterarm in een bevroren afwerend gebaar boven mijn hoofd.

Ik vond het scheiden van mijn geest en lichaam een bizar moment. Het was alsof je een knikker uit de tuit van een ballon trekt. Zo’n gevoel. Of dat je met de gootsteenontstopper een dikke prop wegperst uit de afvoer. Je voelt iets van weerstand, dan een langzame beweging en PLOEP! het is gebeurd. Een soort bevrijding vanuit het geboortekanaal. Ja het was bevrijding. Alle lasten vielen van me af. Geen zorgen meer om morgen. Geen verantwoordelijkheden. Geen deadlines. Ha! Leuke woordspeling. En ik voel nog steeds zo’n milde glimlach in mijn wezen. Het is goed zo.

Of, nou ja, goed…

Het eerste wat ik me realiseerde was dat ik de film gemist had.
Jammer, want daar had ik me bij leven altijd wel een soort op verheugd. Men zegt dat het leven je in de laatste seconden als een film voorbijtrekt. Dat leek me prachtig. Alles nog een keer zien. Een mega-evaluatie.

‘En toen werd ik geboren en zag ik voor het eerst echt licht. En toen was ik zes en zakte ik door mijn driewieler. En toen was ik acht en mocht ík een hond. En toen was ik veertien en gaf ik mijn eerste zoen. En toen was ik achttien en verdiende ik mijn eerste salaris. En toen… en toen…’

Nou niet dus. Het enige wat ik zag waren die fletse plastic bloemen achter de voorruit van dat bromfietsding dat steeds dichterbij kwam, PATS!
Oh ja en het gezicht van de bestuurder.

Toen ik om me heen keek en alle roering zag die mijn verscheiden met zich meebracht (Rennende mensen, handen voor monden, helpende handen (Oei met dat been zou ik persoonlijk wat voorzichtiger gedaan hebben.), een uit het niets opdoemende politiefunctionaris (Hoe is het mogelijk?), wist ik direct dat ik moest wachten op instructies. 

Ik herkende hem dan ook meteen. Hij was degene die routineus en in volledige kalmte de chaos gadesloeg. En hij was degene die in alle hectiek glimlachte. En hij was de enige waar ik niet doorheen kon kijken. En hij droeg een lang zwart gewaad. En hij kwam naar me toe. 
“Tja jongen, dat was het dan”, zijn stem klonk sonoor en vriendelijk, “Je
hebt de 48 netjes volgemaakt, zoals gepland”.
“Ja”, zei ik, “En nu?”  
“Het grote moment”, sprak hij, “Hemel of hel.” 

Ik dacht dat ik door de grond zakte. Ik afvallige! Had ik voor de zekerheid nou maar blijven geloven! Maar nee, ik geloofde in de vrijheid van het individu. De god in mijzelf! Jezus wat een sukkel ben ik geweest.

“Nou dat zal zweten worden”, sprak ik in een poging grappig te zijn. Maar zweten deed ik al. 

Hij glimlachte, Haalde een enveloppe ut zijn gewaad en overhandigde mij die. Er zat een groot rood lakzegel op en in de stempel zag ik duidelijk DEUS staan. 

Ik wilde hem bedanken maar toen ik opkeek was hij verdwenen. Heel in de verte zag ik weer roering op straat. Een ambulance stond bij een oudere man die op het trottoir lag. Nonchalant tegen de geel met blauwe auto met de zwaailichten stond de man in het gewaad geleund met een enveloppe in zijn hand.

“Tja”, mompelde ik en keek naar mijn enveloppe. “Hemel of hel…”

Ik wist dat de uitspraak bindend zou zijn. Het was nu een kwestie van de enveloppe openen en de consequenties dragen. Als het ‘Hemel’ zou zijn zou het eeuwige geluk mij ten deel vallen. En als het ‘Hel’ zou zijn… Ik baalde enorm op dat moment. Want ik wist natuurlijk nog steeds niks! Geen idee hoe ‘Hemel’ er uit zou zien en geen benul van ‘Hel’. Ik vind dat, als je dood bent, je dat inzicht direct zou moeten krijgen. En niet eerst nog eens afhankelijk zou moeten zijn van een enveloppe die je open moet trekken.

Alhoewel… opentrekken? Wat als ik ‘m nou eens dicht liet? Ik keek naar de ambulance in de verte. De man stond nu in gesprek met de oudere man en overhandigde hem zijn enveloppe. Ik glipte de hoek om, uit het zicht, een portiek in. Als ik ‘m nou eens dicht liet?

Ja!!! Riep ik. Jaaa!!! Dat is het. Ik vouwde de enveloppe dubbel en stopte hem in mijn broekzak. Ik tuurde om de hoek en zag dat de man in het gewaad verdwenen was. Ik zag hoe de oude man zijn enveloppe opende op zijn knieën viel en zijn handen ten hemel spreidde. Ik kon niet zien of hij nou werd overmand door vreugde of door verdriet maar de emotie was groots, dat zag ik wel. Even later stond hij op, keek nog eens op zijn brief en liep toen weg. Bewust een bepaalde richting in.

Ik moet eerlijk zeggen dat ik op dat moment de neiging had om mijn enveloppe toch maar te openen. Maar ik moet ook eerlijk zeggen dat ik het gewoon niet durfde. Achtenveertig  jaar, man, hartstikke dood en nog steeds een lafbek.

Ik liep de straat op. Wat zou ik eens gaan doen? Ik kon een stukje de Kalverstraat in. Of mensen kijken op de Dam. Ik kon gaan windowshoppen in de PC Hoofdstraat of gaan bungeejumpen op het IJ. Nu zou ik wel durven, want doodgaan kon ik toch niet meer. Ik kon van alles, maar ik kon feitelijk helemaal niks. Wat heeft de Kalverstraat voor zin als je dood bent? Kopen kun je niks.
Bungeejumpen… aan welk elastiek? En wie maakt dat vast dan? Ooit wel eens zo’n dude tegen een andere horen zeggen: “Hé effe wachten dudes, ik moet eerst dit tuigje aan de benen van deze geestverschijning vastmaken. Zo’n jongen wordt z’n leven lang niet meer serieus genomen.
Windowshoppen in de PC Hoofd. Alles nóg onbereikbaarder dan het al was. 

Ik voelde me alleen.
Dood en eenzaam. Hoe slecht kun je het treffen?
Ik wilde naar mijn vrouw, mijn kinderen. Maar dat wilde ik ook net zo hard níet. Ik zou het niet aankunnen. Te zien hoe een politieman bij mijn lieve schat zou aanbellen, pet in de hand, schuchter binnenkomend. Ik zou het niet kunnen verdragen hoe ze in elkaar zou storten mijn schat. En hoe mijn kinderen niet begrijpend, hun speelgoed in de hand, om de hoek de gang in zouden kijken en zouden vragen ‘Mamma wat is er?”

Ik wilde naar mijn moeder. Maar die is al jaren dood. Hé! Dat bood een opening. Maar waar vind je je moeder in een enorm rijk der doden? En waar is dat rijk der doden? Het antwoord zat waarschijnlijk dubbelgevouwen in mijn broekzak. En dan nog? Wat als zij in de Hemel is? Ik moet naar de hel! 

En als het andersom is? 

Maar stel dat we beiden op dezelfde plek zouden zijn? Hoe vind ik haar dan tussen al die miljarden mensen die ooit dood zijn gegaan?

Ik keek om me heen. Het enige wat ik zag was de gewone levende stad Amsterdam met gewoon levende mensen, Maar op een enorme afstand van mij. Ik was er niet meer bij betrokken. Ik maakte er geen deel van uit. 

Ik ging zitten op een bankje. Naast een zwerver die z’n hond wat bier voerde in een half doorgesneden melkpak. De hond keek mij aan en gromde naar me. Zijn staart tussen de benen. De zwerver sprak hem bemoedigend toe. Aaide hem over zijn kop.

Warmte. Ik wilde óók warmte. Onnoemelijk veel warmte wilde ik. Was dit mijn verlangen naar het vuur? Was ik op weg naar dat wat mijn huis zou zijn? Was het voorbestemd? Eeuwig branden?
Ik haalde de enveloppe uit mijn zak. Ik bekeek de zegel. DEUS” en kreeg een sprankje hoop. Er stond immers geen ‘LUCIFER’. Maar meteen wist ik dat het God ís die het oordeel velt en niet Satan. Dus logisch dat het zegel van Hem kwam.

Op dit moment wist ik dat er geen andere mogelijkheid was dan het openen van de enveloppe. Als er dan toch een oordeel geveld zou moeten worden dan moest het maar snel gebeuren. Ik stopte mijn vinger in de opening van de flap en verbrak het zegel. Ik opende de enveloppe en haalde er de brief uit met mijn naam er op. Ik opende de brief.

Welkom terug uit de hel, stond er.
Ik hoop dat je er niet te lang vertoefd hebt? Goed dat je jezelf bevrijd hebt door de enveloppe te openen.

Je wordt zo spoedig mogelijk verwacht op Heerengracht 43. Je zult geboren worden als jongetje bij de familie Heesacker. Bij het binnentreden van het pand zal het kind zich aandienen. Je zult 73 worden alvorens je voor een nieuwe incarnatie in aanmerking komt.

Maak er wat van deze keer.

DEUS.

Ik glimlachte, stond op en liep naar de Herengracht. En hier sta ik nu. Vanuit een slaapkamerraam hoor ik een vrouw weeën opvangen. Zodadelijk ga ik naar binnen. Ik neem me voor een gelovig mens te worden.

(Hugo Vos, 1 juli 2007. Verhaal voor de schrijverij in restaurant Hemels}

Dit delen: